Waar is die verrekte tennisbaan?
Vrijdagavond. Voor ons de laatste pot van de najaarscompetitie. We mogen in Hillegersberg. De hoek van Rotterdam waar de havenbaronnen van weleer hun oude geld gestald hebben in pandjes waarvan gewone stervelingen zoals wij alleen kunnen dromen. Ik heb alleen een adres. De autonavigatie praat me er naartoe. Lommerrijk. Partytent, bowlingbanen, lang leve de lol. Ligt hier een tennisbaan? Ik besluit om het parkeerterrein op te rijden maar niets wijst op iets waar we een balletje zouden kunnen slaan. Het is donker. Enkele lantaarnpalen verspreiden een beetje licht. “Nee, hier is niks” besluit ik. Er weer af en ik rijd de Straatweg weer op. Maar verderop, en weer terug, ook niks. Dan toch maar weer naar de bowlingbanen van Lommerrijk. Ik parkeer de auto en loop naar binnen. “Hier zou ergens een tennisbaan moeten liggen?” vraag ik aan de vriendelijke receptioniste. “Dat klopt meneer. Aan het eind van het parkeerterrein en dan helemaal naar achteren.” Aha. Dus toch. De auto weer in en ik rijd hem zoveel mogelijk naar achteren. Parkeren blijkt daar een dingetje maar ik vind een gaatje pal voor het hek. Dan komt ineens een fietser voorbij. Hij heeft een tas op zijn rug waar een paar rackets uit steken. Ik voel dat ik goed zit. Een lang bospad, een hek en dan inderdaad: een tennisbaan. De lampen zijn net aangezet want ze gloeien nog op. Nog wat verder tref ik het clubhuis. Gered! Achteraf had ik beter even op Google Maps kunnen kijken, dan had ik meteen geweten hoe het zat. Maar ja, dat is achteraf hè. Het is een prachtige lokatie. Slechts vier banen met een knus clubhuis op een schiereiland midden in de Bergse Achterplas. We babbelen met de beoogde tegenstanders en leren dat de tennisclub de grond hier in eigendom heeft. Dus het bestuur van de club is eigenlijk miljonair. Want die grond, hier in Hillegersberg, is goud waard. Ware het niet dat er geen woonbestemming op rust. Dat is dan weer jammer.
Er staat een hoop wind. Dat treffen we al drie weken achter elkaar: wind. Ik vind dat he-le-maal niks, tennissen met veel wind. Die bal fatsoenlijk raken is normaal al lastig zat maar met een hoop wind wordt het helemaal een kwestie van mikken en bidden dat je hem op bulls-eye krijgt. Natuurlijk, daar hebben we allemaal last van, maar wat die tegenstander vindt interesseert me niet. Bovendien sta ik hier voor mijn lol. Schijnt het. Inslaan, beetje serveren. Ik gooi de bal op en op het punt waar ik vind dat ik hem moet raken kijk ik precies in een felle neonlamp. Dan maar gewoon op de gok. Ik raak inderdaad iets en er suist een bal weg. Geen idee waarheen. Tot ik het net zie en ontdek wat ik gedaan heb. Dan begint het een beetje te miezeren. Ook dat nog. De conclusie is voor mij glashelder: dit wordt een leuke avond. Eigenlijk wil ik het liefste gewoon naar huis maar dat is niet aardig voor de tegenstander. Die hebben vijf kilo stokbrood, bitter- en gehaktballen in de bestelling zitten en dat zal toch op moeten.
De eerste pot. We maken zoveel fouten dat de tegenstander eigenlijk niets anders hoeft te doen dan de bal rustig terug tikken. Die zijn dan ook op het bankje gaan zitten met een dambord tussen hun in, totdat wij klaar zijn met vruchteloos heen en weer rennen in een poging die bal tussen de lijnen te houden. Nee, technisch spelen de mannen niet iets dat je tennis zou kunnen noemen. Bij Federer ziet het er in ieder geval anders uit. Maar het is efficiënt. Dat wel. Staan wij achterin dan ploft de bal twintig centimeter over het net op de grond. Conclusie: we gaan verder voorin staan. Maar dan suist het kreng weer in grote bogen over ons heen. Leuk spel. Echt. Alles draait om de punten, heb ik begrepen van tennisleraar Hans, en de punten tellen. Punt. Alleen denk ik daar toch anders over. Er waait een op de wind dwarrelende bal naar me toe en ik deel een tik uit. Mis. Of beter: op het frame. De bal zeilt over het hek en we horen een plons. Handig, tennissen op een eiland. Mijn maten rennen er achteraan en ik zie nog net op tijd kans er voor te springen. De plomp in duiken voor een bal van twee euro vijfennegentig slaat nergens op. Zeker niet met deze temperaturen. Een luid gekwaak van een eend markeert de plek waar de bal drijft. Zou het beest apporteren geleerd hebben?
De tweede pot winnen we. Ik ben stomverbaasd. Het is de eerste keer in mijn tenniscarrière dat ik iets win. Met dank aan mijn nieuwe tennismaat die, bloedfanatiek als hij is, op alle ballen die naar hem toe zeilen zich de tandjes rent en ze meestal nog weet terug te krijgen ook. Stoer. Wat ook helpt, deze tegenstander slaat net zoveel fouten als wij deden in de eerste pot. Nee, dat dambord hebben we er niet bij gepakt. Met die miezerregen worden die stenen nat. Goden zij dank gaat het lekker vlot en kunnen we snel aan het bier en de bitterballen. Beter.
De najaarscompetitie zit erop. Op naar de koppelcompetitie. Die wordt binnen gespeeld. Daar waait het niet. Ik kan niet wachten.