Het zit tussen de oren
“Kolere! Stomme zak! sla die bal dan goed! Achtelijke idioot!”. Dan slaat het joch de bal tegen de hekken en vliegt het racket er achteraan. De tekst is gecensureerd. De ongekuiste versie is leuker voor de psychologen onder ons maar niet geschikt voor tere kinderzieltjes. Het joch is boos op zichzelf. Zijn spel schijnt niet voor te komen in dat boekje dat mijn tennismaat en ik gebruiken om te snappen hoe het wél moet. Vindt het joch. Naast de baan zit een rij vrienden en familie het zorgwekkend aan te horen. Broer kijkt naar de lucht maar daar is niks te zien. Pa onderzoekt zijn schoenen. Ma bestudeert haar nagels. Niks mis met die schoenen. Met die nagels ook niet. Mooi rood is niet lelijk. Het is alles niet besteed aan het joch. Hij serveert met een kreun waar Nadal jaloers op is en de bal verdwijnt in het net. Dat hangt te hoog. Dus. Ik roep het al maanden maar niemand die me serieus neemt en het omlaag trekt. Opnieuw een paar krachttermen. Bij elkaar goed voor een verplichte pelgrimstocht naar Mekka. Minstens. Als ze hem daar willen hebben tenminste, wat erg onwaarschijnlijk is. Zeven keer om de Kaäba heen lopen is niet voor iedereen weggelegd. Plaats van handeling? Het Open Toernooi. Prachtig weer. Eerder te warm dan te koud. Prima sfeer. Maar het joch heeft er geen oog voor. Hij worstelt met het gele monster. Speelt ie dan zo beroerd? Vind ik best meevallen. Die ballen die hij wél over het net krijgt gaan als een kogel. Mij lukt dat niet. Alhoewel? Als ik nou eens ook met dat racket ga gooien? Zou dat helpen? Het is misschien het proberen waard. Immers, tennissen zit tussen de oren. Een tennismaat vertelde me een tijd terug dat ie een jongen in het team had die tijdens het inslaan of trainen de sterren van de hemel sloeg. Totdat hij een wedstrijdje moest spelen. Het jong bevroor en kreeg geen bal meer fatsoenlijk aan de andere kant. Faalangst. Teveel aan de punten denken en het spelletje vergeten. Ik herken dat wel. Als ik in een Ladderwedstrijd, die nergens over gaat, een tegenspeler tegenover me krijg die streng en demonstratief de scheiding in mijn haar staat te bestuderen dan voel ik ook het angstzweet door de bilnaad druppelen. Dan moet ik serveren en dan wil ik maar één ding: zo snel mogelijk dat gele kreng aan de andere kant zien te krijgen want dan ben ik er vanaf. Maakt niet uit hoe. Dat dat dan meestal niet goed gaat is glashelder. Toch is dit eigenaardig. Die scheiding in mijn haar, dat is namelijk al een tijdje geleden. Dus waar kijkt die tegenspeler nou eigenlijk naar?
Gooien met het racket, dus. Maar bij nader inzien wordt dat een dure geschiedenis. Schelden? Nah, dat is het ook niet. Alhoewel een hartgrondig “shit!” best lekker voelt. Rituelen dan? De precisie waarmee Nadal zijn waterflesjes neerzet bij zijn stoel bij elke wisseling van speelhelft? Broekje recht, even langs het linkeroor strijken, dan het rechteroor en dan serveren? Een stadion vol mensen kijkt het aan maar Nadal leeft in zichzelf. Prachtig. Werkelijk. Misschien iets voor dat scheldende joch? In ieder geval ook echt iets voor mij. Die waterflesjes zijn zo gehaald in de kantine. Maar dat stadion vol mensen? Dat wordt een tough cookie.