Balgevoel
“Ik vind ze knap harig, die ballen van jou”, merkt een tegenstander tijdens Labelavond op als ik mijn ballen uit het blik geschud heb. Ik kijk nog eens goed en inderdaad, hij heeft een punt. Ze zien eruit als de Siamees van de buren nadat die met zijn staart in het stopcontact heeft gezeten. Daar zijn die stopcontacten niet voor maar gaat dat beest dat maar eens uitleggen. We nemen wat tijd om uitgebreid aan de ballen te voelen en erin te knijpen en het algehele verdict luidt: oppelepop. Er moeten nieuwe komen.
Bij TennisOnly naar binnen. Ik ben nauwelijks over de drempel of een verkoper vraagt me of hij kan helpen. Attent. “Ik zoek een stevige bal”, merk ik op. Ik zie aan zijn ogen dat ie twijfelt of hij me naar de snackbar in de buurt zal sturen, maar nee, hij houdt het serieus. Hij troont me mee naar een plank waarop een knappe rij kokers staat te glimlachen. “Recreatief of competitie?”, vraagt hij. Huh? Maakt dat uit dan? Er blijkt verschil te zijn. Nooit geweten. Competitie vind ik een brug te ver maar een strakke bal is natuurlijk nooit weg. “Doe maar Competitie. Wat zijn de beste?”, vraag ik. We komen uit op een blik waarop het smoel van meneer Federer me aankijkt. De verkoper vertelt over coating en lucht en stiksel en nog iets dat ik even kwijt ben. Tien euries voor vier ballen. Ik vind het goed. Ik neem twee kokers mee want ik wil nog weleens in m’n eentje m’n service oefenen. Die is nog steeds volkomen ruk. Met acht ballen hoef ik iets minder vaak heen en weer te lopen. Met mijn taktisch inzicht is niks mis.
Terug op de baan voelen de nieuwe knikkers best prettig. Balgevoel dus. Dat heb je of dat heb je niet. En er is verschil tussen handen en voeten. Wat dat laatste betreft is het voor mij volstrekt helder: dat heb ik niet. Ooit, in een ver verleden, belandde ik op een voetbalveld. Het was in de Brugklas. Alle klasgenoten van het mannelijke soort, sorry, het is niet genderneutraal maar het moet even, zaten op voetbal. Een vriendje troonde me mee. DJS heette de club. Bestaat nog steeds. Lid geworden en spelen. Ik ontdekte direct dat het onhandig is om te moeten rennen met een bal die steeds in de weg rolt. Ik vond er geen bal aan. Bovendien, weet je hoe koud dat is? ‘s-Winters in je korte broekie op zo’n grasveld? Ik stond rechtsback. Bewust voor gekozen. Zo’n veld is in het echt veel groter dan het op televisie lijkt. Als je niet oppast loop je je de tandjes. “Als m’n teamgenoten voorin een beetje hun best doen kan ik achterin mijn snor drukken”, zo was mijn inschatting. Taktisch inzicht, ik schreef het al. Het nadeel: als je achterin weinig uitvoert sta je nog veel meer te blauwbekken. Maar het werkte aardig. Totdat op enig moment een spits van de tegenpartij doorbrak en op topsnelheid op me af kwam rennen. Gadver. Omdat ik in gedachten op een zonovergoten strand lag, aan de Costa Brava met een strakke meid, had ik het te laat in de gaten. De spits was me al bijna voorbij. Het was de bedoeling dat ik zou ingrijpen. Dat werd me tenminste toegeroepen. Maar die bal vond ik te ver weg. Die spits nog niet. Ik dacht: “Als ik zijn schenen onder hem vandaan trap, dan is het toch goed? Hoe moeilijk kan het zijn?”. Op TV zag ik met enige regelmaat de mooiste demonstraties. Ik gaf de gozer een zaaier waar Dennis van der Geest trots op zou zijn geweest. De knul stortte daverend ter aarde. Hij trok een voor in de vette klei van zeker twee meter. Optillen lukte niet. Uitgraven! Problem solved, job done. Dacht ik. Een briljante aktie. Toen floot de scheidsrechter. Hij riep mij bij zich en deelde mij mede dat ik naar de kleedkamer diende te vertrekken. Daar snapte ik geen lor van. De wedstrijd was pas twintig minuten bezig. Nu al klaar? Maar ik vond het een prima idee. In de kleedkamer brandde immers de kachel en er stond een kop hete thee. Veel beter. Dit kunstje heb ik nog een paar keer herhaald, steeds als ik het buiten te koud vond. Al snel kwam ik mijn naam alleen nog op de reservelijst tegen. Ook goed. Mijn lidmaatschap van DJS heeft precies één seizoen geduurd, toen was ik er klaar mee. Ik heb niks met voetbal. Het enige dat ik kan met een bal aan mijn voeten is erover struikelen. Sinds ze Coen Moulijn niet meer opstellen ben ik ook gestopt met ernaar te kijken.
Tennissen bevalt me stukken beter. Het veld is veel kleiner en de tegenstanders staan veilig achter een net. Ze de grond in stampen lukt ook niet op die betonnen ondergrond. En in tegenstelling tot voetbal mag ik gereedschap gebruiken. Met zo’n racket is de kans dat je de bal raakt een stuk groter. Enige probleem dat overblijft: het is nog steeds koud buiten, in de winter. En er staat geen thee in de kleedkamer. Maar daar kan ik wel mee leven.