Alleen naar de Pyreneeën – dag 16. Even niks

Om zeven uur wakker op camping Camp Redon, ten noord-oosten van Toulouse. Vandaag doe ik niks. Vandaag rustdag. Vandaag plons in het zwembad. Ik heb best aardig geslapen, Da’s alvast prettig. Als ik over het terrein loop kom ik eigenaar Jean-Marc tegen. Een vriendelijke Nederlander met een echt Franse naam met een camping in Frankrijk. Toeval? Of lotsbestemming? Ik weet het natuurlijk niet en ik voel niet de behoefte hem ernaar te vragen. Hij is druk en oogt niet als iemand die staat te wachten op dit soort filosofische overpeinzingen van de één of andere campinggast. Maar hij gaat naar de patisserie voor het bestelde ontbijt. Ik heb niks besteld. Kon ook niet als late aankomer gisterenmiddag. “Geen punt. Zeg maar wat je wilt, dan neem ik het mee”. Mooie service! “Twee croissants en een baquette” antwoord ik. Dan mezelf even opfrissen, een klein beetje mijn boeltje organiseren en daarna besluit ik om wat boodschappen te gaan doen. Bij een supermarkt op vijftien minuten rijden. Nu het nog niet zo heet is. Ik maak de tanktas en een zijkoffer leeg, dan hoef ik wat minder kritisch naar de omvang van de verpakkingen te kijken.

Het is half negen, de temperatuur zit alweer op achtentwintig graden en loopt snel op. Ik stap op de motor met korte broek, doorwaai jack, instappers aan de voeten en uiteraard een helm op. Die vijftien minuten rijden kloppen goed en voeren me door een prachtig glooiend landschap met gele akkers en overal groepjes bomen. Er is vrijwel geen verkeer op de weg. Naar binnen bij de supermarkt. Een behoorlijke zaak maar niet zo’n hyperding waar ze ook auto’s, bankstellen en lingerie verkopen. Er zijn drie klanten. Ik ben de derde.

Ik heb een pesthekel aan supermarkten waarin ik de weg niet ken. Je loopt je rot. Ik scoor een kant-en-klare maaltijdsalade. Tenminste, ik geloof dat het dat is nadat ik een kwartier de kleine lettertjes bestudeerd heb. Ik wil er een stukje kipfilet bij. Omdat ik daar nu ervaring mee heb en dat werkt goed. Niet te vinden. Vleesafdeling? heeft deze super niet. Ik vraag het aan een vakkenvulster. De vriendelijke dame loopt met mee naar een paar vitrines waarin hele kippen en kippenpoten. Die had ik gezien maar die hoef ik niet. Daar is mijn pannetje niet groot genoeg voor. Ik laat de dame op Google Translate zien dat ik een stukje filet wil. Dat is er. Welgeteld één verpakking. De laatste. Ik heb mazzel. Dan toetjes. Zat. Allemaal verpakkingen voor families met zestien kinderen. Ik vind iets simpels dat in de tanktas past. Dan melk. Ik kom uit op een fles gesteriliseerd spul. Gepasteuriseerd hebben ze niet. Louis draait zich om in zijn graf. Ik neem hem mee. Het is wit en ik ben niet zo moeilijk. Als laatste nog iets dat ik zometeen op die baquette en croissants kan smeren. Ik ga voor jam. Dat heet in het Frans anders en de vriendelijke dame helpt me uit de brand. Klaar.

Terug op de camping krijg ik mijn croissants en baquette. Ik kook een eitje, maak koffie, drink mijn melk en het is alles bij elkaar een ontbijt waar Willem Alexander jaloers op is. En dan? Geen idee. Zwembad! Het zwembad heeft nauwelijks schaduwplekken. Parasols bieden uitkomst. Als het niet waait tenminste. Want waaien doet het. Een hete föhn. De parasol die ik heb opgezet boven mijn plastieke ligstoel houdt het tien hele minuten vol, dapper heen en weer zwaaiend in de wind, en dan moet ik er achteraan om hem ergens uit de struiken te vissen. Geen parasol meer. Maar die struiken, daar is schaduw! Ik pak mijn plastieke ligstoel en zet hem tussen die struiken. Hemels. Altijd in oplossingen denken. De andere vier Nederlanders in het zwembad vinden het hilarisch. Dat zal het ook wel zijn denk ik. Ik vind die Nederlanders minder hilarisch. Zestigplussers. Oude mensen. Zeikteilen. Ze kakelen als kleine kinderen en ze hikken van de lach. Ik hoor het een uur dapper aan en vraag me voortdurend af: “wat valt er nou te hikken?”. Ik weet het, het ligt aan mij. Die Putting heeft altijd wat te zeiken. Ook een oude zeikteil. Ik vlucht uit het zwembad.

De rest van de middag breng ik door met luieren bij mijn tentje. Daar is schaduw. Een beetje lezen en zo. Me vooral niet druk maken. Dat is niet slim in een temperatuur van achtendertig graden. Want zo heet is het. Eerder schreef ik over mijn Coolvest, maar ik heb ook een doek van soortgelijk materiaal. Onder de kraan houden en om je nek hangen. Of over je hoofd. Het vocht verdampt langzaam en het verkoelt goed. Zalig. Ook vermeldenswaard is dat de vrouw van Jean-Marc mijn vuile was door de machine gehaald heeft. De boel was in een mum van tijd droog in deze bloedhitte. Dus ik heb weer twee paar schone sokken. Nog even terug naar het zwembad. De hikkers zijn opgestapt. Top. Dan kan ik even rustig baantjes trekken.

Ik krijg best honger. Het wordt tijd om mijn stukje kipfilet in de pan te gooien. Alleen…. dat gaat niet. Iets met veel wind. Ik schat in: een Mistralletje. Vanuit mijn surfcarrière, heel lang geleden, weet ik dat de Mistral niet een windje is dat na een paar uur gaat liggen. Nee, die duurt periodes van drie tot soms zeven dagen. Camping Redon ligt best hoog in een tamelijk open vlakte en het gaat aardig tekeer. Mijn gasbrander gaat dit niet trekken zonder windscherm er omheen. En dat heb ik niet. Ik doe niet eens een poging. Dan maar geen filet. Ik verwacht dat Cas Spijkers voor deze maaltijd niet eens zijn bed uitkomt, maar ik moet het gewoon doen met wat ik heb. En dat lukt. De maag is weer gevuld. De rest van de avond blus ik af met whisky.

Tjonge. Een heel verhaal toch weer, terwijl ik nauwelijks wat uitgevoerd heb. Dat krijg je als je je zit te vervelen. Morgen weer op de brommer. Terug naar Camping Moto in de Dordogne. Het zal daar inmiddels wel droog zijn verwacht ik. En ook daar is een zwembad!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.