Alleen naar de Pyreneeën – dag 10. Jaca
Espinal, Camping. ‘s-Avonds. Een onweersbui. Gespetter. Snel tentje dicht en naar het restaurant.
Een eetzaal. Niets mis mee. Sfeervol en romantisch verlicht met rijen TL-buizen.Tafeltjes en stoeltjes. In drie rijen van zes opgesteld. Echte efficiency. Zoals in de vreetschuur van de kazerne Oirschot waar ik gelegerd was. Héél lang geleden. Er komt een ober naar me toe. Een echte Bask, voor zover ik dat kan beoordelen. Gitzwart haar, zwarte ogen die me doordringend aankijken. Ik denk: James Bond. Sean Connery. In zijn goede jaren. Hij heeft iets in zijn hand. Ik denk: een doorgeladen Kalashnikov-47. Maar nee. Een menukaart. De man is uiterst vriendelijk en behulpzaam en geeft me de kaart. Verder niets. Ik bestudeer de kaart. Vaak in buitenlandse restaurants is zo’n ding aardig te ontcijferen maar deze? Ik snap: de kaart is geheel in het Baskisch. Dat is best logisch, in Spaans Baskenland, maar op een camping? Met toeristen? Google Translate kan er helemaal niks mee. Google Lens, en alle andere lenzen in deze wereld, ook niet. Er valt werkelijk helemaal geen chocola van te maken. Ik roep de ober. Ik vertel hem in mijn beste Spaans (dankzij Google) dat ik een stomme Hollander ben die niks van zijn kaart snapt. “Pizza?” probeer ik als laatste. Jawel, dat kan. James begint een rijtje leverbare pizza’s op te sommen. Ik denk: geef me gewoon die kaart, maar ik herken “Quattro Formaggi” en roep direct “Si!” Wat later komt de pizza. Ik vraag meteen om Vino Tinto. Dat is rode wijn in het Spaans. In deze tent moet je als toerist alles vragen. Maar ik verwijt James niks. ‘s-Lands wijs, ‘s-lands eer. Met de pizza is helemaal niets mis. Met de wijn ook niet. Tenslotte vraag ik om La Quenta (mijn Spaans gaat met sprongen vooruit) zodat ik kan betalen. Ik mag zestien euries aftikken. Ook goed. Lekker gegeten! En ik heb weer een mooi verhaal om op te schrijven. Dat ook.
De volgende ochtend. Zondag. Vroeg wakker. Op het dooie gemak inpakken. Zonnetje. Twintig graden. Ik klaag niet. Koffie zetten. Eitje koken. Iets voor negen ben ik bij de kampwinkel. Naar binnen. Rondkijken. Het stelt niet heel veel voor, eerlijk gezegd. Ik zie twee chocoladekoeken. Top. Die zijn voor onderweg. Ik zie ook doosjes kippenvruchten. De spanjaarden noemen het Huevos. Geen idee waarom. Ik koop een doosje met zes stuks. Buiten bij de motor doe ik ze in mijn slimme schokbestendige eierdoosje. Alleen…past niet. Het zijn eieren van een dinosaurus denk ik. Extra groot. Als ik toch probeer knapt er een. Die kiep ik. De andere vijf toch maar proberen.
Rijden. Na een kwartier trekt de lucht dicht. Onweerswolken. Ik krijg spetters. Ik krijg serieuze spetters. Stoppen en regenpak aan. Ik ben net weer onderweg of er komt een serieuze bak water omlaag. Dat donkere dreigende weer houd ik de eerste uren wat me doet besluiten om dat regenpak aan te houden. Maar de omgeving is prachtig en ik geniet volop. Ik beland op een enorme stuurweg. Waar borden langs de kant staan die waarschuwen voor politie die met drones en helikopters racende motorrijders in de gaten zeggen te houden. Maar met dat zeiknatte wegdek heb ik geen aspiraties. Ze mogen de drones binnen houden. Dan krijg ik een splitsing waarop een bordje “Ochagavia, 2 km”. Verrek! Dat dorpje kan ik dromen. Ben er wel vier, viijf keer geweest. In een hotel georganiseerd door Maurice Moor. Dat was de eerste keer. Daarna ben ik ook nog met broer Cor teruggeweest. Leuk! Dus ik ben weer soort van thuis. De route voert me ook weer over Cols die ik al diverse keren eerder gereden heb. En het is opnieuw genieten.
De Marie Blanche is zo’n Col. Eerder schreef ik dat er geen reet aan is. Ze hebben er nog niks aan verbeterd. Ik zou er wegblijven. De zuidelijke opgang is wel aardig. Daarna mag ik de Col de Pourtalet op. En die ken ik niet. De opgang omhoog heb ik een Fransman in een klein cabrioletje voor m’n neus hangen. Het ding meurt. Hij trapt lekker door, de weg is smal en bochtig en ik wil er langs. Maar da’s best lastig met zijn tempo. Ik moet voldoende weglengte hebben om te kunnen springen, ruim voordat ik bij de volgende bocht ben. Vanwege tegenliggers en zo. Het is even puzzelen maar het lukt. Opgeruimd is netjes. De Pourtalet is serieus prachtig. Ik stop even en kijk wat rond. Magnifiek uitzicht. Daar heb ik ook al van mogen genieten toen ik omhoog reed. Daarna omlaag het dal in, op weg naar Jaca waar de geplande camping zit. Inmiddels heb ik het regenpak opgeborgen en met dertig graden is het best heet in dat leren pak.
Het is een gemeentecamping, zo lijkt het. Ik arriveer om vier uur in de middag, ik check in en krijg een plekje tussen caravans toegewezen. Er is ruimte zat voor mijn tentje en ik vind het best. Qua omgeving is het de minste van alle campings tot nu toe, maar ik sta hier ook omdat groep Kerst Visser hier in een hotel zit. Die doen een rondreis Pyreneeën. Ik ken Kerst alleen van een Whatsapp groep maar maanden geleden hebben we afgesproken hier een gezamenlijke rondrit te doen. Omdat we er allebei toevallig zijn. Over mijn favoriet, de Col d’Erroymendi. Ik blijf daarom twee nachten in Jaca, morgen de rondrit en dan ga ik door naar het oosten. Vanavond ontmoet ik de mannen in het hotel waar ze verblijven. Het idee is dat ik een vorkje meeprik. Leuk!
Eerst maar eens douchen. In deze temperatuur ben ik niet helemaal okselfris meer.