Een eindje wandelen
Er is geen moer aan. Aan wandelen. Vind ik. Het gaat me te langzaam. “Dan ga je toch rennen?” hoor ik je zeggen. Maar dan is het dus geen wandelen meer. “Wandelen is geen sport. Iedere boerenlul kan wandelen” is een gevleugelde uitspraak van wijlen mijn schoonvader. Is niet helemaal waar want je zult maar een lichamelijke beperking hebben die wandelen onmogelijk maakt. Dan zou je graag willen dat je kunt wandelen. Als zeer fervent motorrijder, wat dus een stuk vlotter gaat, is wandelen niet zo aan mij besteed. “Pa”, zegt mijn dochter, “zou je met mij de Vierdaagse van Nijmegen willen lopen?”. Dan kan je dus geen nee zeggen. Als rechtgeaarde vader laat je je kind niet vier dagen lang alleen door die bossen sjokken. “Tuurlijk wil ik dat” antwoord ik. Soms is jokken toegestaan. Nijmegen dus. Een vader/dochter dingetje. Dat maakt het dan weer de moeite waard. Irene regelt het. Ze vindt een Van Der Valk op tien kilometer boven Nijmegen voor de overnachtingen. Met een buspendel. Da’s prettig want om nou ook nog naar die start te moeten lopen? En weer terug? We schrijven in, we worden ingeloot en ik moet mijn deelname afrekenen. Bijna honderd euries. Ik schrik me lam. Honderd euro!? En dan moet je ook nog zelf vier dagen lang dat hele tyfuseind lopen? Sodemieters!
Als je iets doet moet je het goed doen of anders helemaal niet, is mijn stelregel. In dit geval betekent dat trainen. Aan wandelen valt niet veel te trainen. Je lijf moet wennen aan urenlang voort sjokken, gezicht op dom en blik op oneindig. En je voetzolen moeten wennen aan dat langdurige heen en weer zwengelen van dat te zware lijf erboven. Dat is het eigenlijk. Meer niet.
Het is zaterdag. Prachtig weer, vijfentwintig graden. Mijn plan is een eindje wandelen. Als training. De route? Gewoon direct vanuit huis in Capelle aan de Ijssel bij de Algerabrug de Ijsseldijk op, langs Moordrecht naar Gouda, dan over de sluis en aan de andere kent weer terug. Door Gouderak en Ouderkerk aan de Ijssel. Volgens Google Maps exact vierendertig kilometer. Eitje. Ik kan de route dromen want ik doe het met enige regelmaat op de fiets. Dat gaat sneller. En soms rijd ik het op de motor. Dat gaat nog sneller. Leuk. Maar nu even niet. Heb ik er zin an? Geen reet, eerlijk gezegd. Maar hé, wie A zegt moet ook B zeggen. Ik moet toch weten hoe dat gaat. Anders sta ik straks in Nijmegen voor joker. En dat wil je niet.
Eerst nog even een uurtje tennisles onder de bezielende leiding van Hans Levering. Als ik hem deelgenoot maak van mijn plan voor de middag kijkt ie me aan alsof ik gek ben. En vertelt erbij dat hij daar geen reet zin in zou hebben. Hij staat niet voor niks op een tennisbaan. Dan ben je met vierentwintig meter snel klaar. Vertel mij wat. We ronden de les af, ik doe nog even een bakkie met de medecursisten, altijd gezellig, dan naar huis, omkleden, schoenen aan en om half twaalf stap ik vol goede moed de deur uit. Een tas met drie flessen water en voedsel op de rug. Op advies van mijn dochter heb ik muziek op de oren. Dat leidt een beetje af. Het is immers al saai genoeg. Dat leidt ook meteen tot problemen. Want waar ga ik naar luisteren? Spotify is geduldig. Ik gooi er een playlist in die “Rock” heet. Rock is mijn ding. Onder andere. En zo stap ik onder de melodieuze klanken van Slayer de straat uit. Na vijf minuten gaat het al mis. Oordoppen aan een draadje. Een telefoon met een externe voeding want die accu gaat dat geen uren volhouden. Slayer verlangt nou eenmaal een hoop stroom. Dat levert ruzie met die touwtjes op. Ik blijf er met mijn handen inhangen. Zodat ik die dopjes uit mijn oren sla. Wat een gekloot. Al lopende vind ik een werkbare oplossing. Weer vijf minuten verder ben ik Slayer zat. Wat een kolereherrie. Andere playlist. Guus Meeuwis. “Nergens Zonder Jou” hoor ik. Top. Ik loop hier toch echt in m’n eentje te buffelen Guus! Dan komt de Algerabrug in zicht. Ik ben nog geen kwartier onderweg.
De laatste vijf kilometer voel ik in mijn voetzolen. Flink. Blaren. Dan ontdek je ook zaken waar je anders nooit over nadenkt. Dat wegdek, waarom loopt dat bol? Aan de zijkant, waar je als wandelaar geacht wordt te lopen, loop je altijd op een scheve straat. Dat interesseert niemand iets totdat je er overheen moet met blaren onder je voeten. Dat voelt niet fijn. De Algerabrug komt opnieuw in beeld. Dat betekent dit keer dat ik bijna thuis ben. Ik kom langs een kroeg. Ervoor, op een terrasje, zit een man in de zon. Hij giet een groot glas koel bier achterin zijn huig. Even krijg ik de aanvechting om hem van die stoel te trappen en zijn glas te jatten. Maar ik verman mijzelf. Trappen, dat is nog tot daar aan toe maar spullen jatten, dat krijg ik thuis niet uitgelegd. De laatste loodjes voelen inderdaad als de laatste loodjes. Ik ben bijna zeven uur onderweg geweest. Maar…wel gelukt.
De volgende ochtend, zondag, besteed ik aan het doorprikken van blaren. Ik loop als Pinokkio door de kamer. De gewrichten laten zich nu even voelen. Toch wel. Dan stuurt de voorzitter van de tennisclub een appje. Waar ik blijf. Pardon? Het blijkt dat ik me had opgegeven voor het Nieuwe Leden Introductietoernooi. Dat is me volkomen ontschoten. Oei. Maar ik meld toch af. Met deze voeten op een tennisbaan heen en weer rennen? No way. Pinokkio is geen partij. Er zijn grenzen.
Over twee weken moet het nog een keer. Vind ik. Want een goede voorbereiding…