Alleen naar de Pyreneeën – dag 8. San Sebastian
Ik vertrek om iets voor tienen van de camping. Het is schitterend weer. Afgezien van een bak koffie heb ik niets gegeten en ik rammel. Iemand heeft me een bericht gestuurd dat elk zichzelf respecterend dorp in Frankrijk een patisserie heeft. Die vakterm was mij onbekend maar nu let ik erop. Op nog geen vijf minuten van de camping rijd ik een dorp binnen en inderdaad: Patisserie. Het is een winkeltje dat ik normaal volledig zou zijn voorbijgereden. Nu parkeer ik de KTM voor de deur. Naar binnen. Vitrines met allerlei broodjes en gebakjes. Ik voel mij een kind in de snoepwinkel. Ik scoor twee croissants avec chocola. Et un jus d’orange. Bon. Naar buiten en op een prettig pleklje in de schaduw in het bos parkeer ik de brommer en nuttig mijn versnaperingen. Ik slik door, voel een flinke “kloenk” onderin de maag en weet: voor de rest van de dag ben ik klaar.
Mijn prettig plekje blijkt een fietspad. Daar zijn er niet veel van in Frankrijk. En er wordt gefietst! Fors. Een echtpaar op leeftijd stopt. Meneer begint een Frans verhaal tegen mij. Ik begrijp eruit dat hij vindt dat ik gevaarlijk sta. Vanwege wielrenners die hard de bocht door komen. Ik check even en denk: “vent, zeik niet”. Zijn vrouw, die achter hem staat te wachten, maakt een gebaar dat ik herken als: “mijn vent zeikt wat af!”. Aha. Vrouw en ik zitten op één lijn. Ik mompel iets vaags tegen de oude baas, iets in het Engels, Duits, Nederlands, geen idee eigenlijk en meneer en mevrouw stappen op en rijden door. Problem solved.
De omgeving van Bayonne is één grote vakantiekolonie. En ik snap dat want het ziet er overal best aardig en sfeervol uit. De route voert me door de duinen en de Garmin vertelt me dat het strand er vlak achter ligt. Maar de zee krijg ik niet te zien. Tot ik een bordje tegenkom waar Plage op staat dat ik herken als “strand”. Ik volg het bordje. Tot een ander bordje met vertelt dat het verder verboden is. Tsja. Ik wil toch een foto van het strand. Als rechtgeaarde eigenwijze motorrijder besluit ik het bord te negeren. Met de auto zou ik het niet gedaan hebben, zeg ik eerlijk. Maar ach… zo’n motor. Wandelaaars, zie zien eruit als badgasten, komen me tegemoet. Dan zie ik het strand. Het pad voert omlaag en ik ben zo slim om daar niet in te trappen. Want het pad is hooguit tweeënhalve meter breed en keren is dan een ding. En een motor met vijftig kilo bagage erop achteruit omhoog trekken…. Ik maak de foto op afstand. Ja kom even! Ik ga dat stuk lopen in dat zwart leren motorpak in die warmte! Echt niet! Als ik ben omgedraaid en weer op legaal terrein ben rijdt een politieauto me tegemoet. No worries. Heb ik weer netjes gefikst.
De grens over. Spaans Baskenland in. De route is schitterend. Het landschap wordt nu ook ruiger. Toch wel bergen en diepe dalen met veel bossen. Ik mag weer beginnen aan de Spaanse bochtensalsa. Veertig kilometer en vrijwel nergens een stukje rechte weg. Kappen en draaien, gasgeven en remmen en vooral goed opletten en rechts blijven. Want tegenliggers zijn een zeldzaamheid maar ze zijn er wel degelijk. Je zal net die ene treffen in een blinde bocht. Het wegdek is soms ook slecht. Een wasbord. Met de motorvering op standje “comfort” is het prima te doen. Nee, ik zoek de grenzen niet op. Dan ben je gesloopt na een uur gooien en smijten. En je remblokken vinden het ook niet fijn. Ik zoek en vind een prettig boemeltempo waarbij ik de motor gewoon kan laten rollen en niet voortdurend hoef af te remmen. Alleen sturen is voldoende. Meestal dan. Het gaat lekker.
Dan gaat het eindelijk gebeuren. In de schaduw van een groot gebouw in een dorpje in the middle of nowhere parkeer ik de brommer en ruil ik mijn zwartleren pak om voor mijn doorwaaispullen. Want zo warm heb ik het. Is dat toch even genieten!
San Sebastian. Een vrij grote, drukke stad met tientallen stoplichten op rij. De route voert er dwars doorheen. Niet leuk maar het is wat het is. Dan, tien kilometer buiten de stad vind ik de geplande camping, dicht bij het strand. Het is een groot, commercieel ding met alles erop en eraan. Dat wist ik al. De boel is verre van uitverkocht maar alles is wel open. Bar, kampwinkel, restaurant, zwembad… de hele santekraam. Ik krijg een aardig plekje in een laantje dat ik voor mezelf heb. Totdat om iets over acht ‘s-avonds een Duits echtpaar een kampeerbus neerzet op de plek naast mij. Da’s niet erg. Ik plons wat rond in het zwembad, ik bak die ene hamburger die ik nog over heb van gisteravond en ik nuttig er wat voedsel bij dat ik in de kampwinkel ontdekt heb. Aangevuld met een blikje bier. Of twee. En verder? Weinig. Druk met mijn huishouding. De koffers en tassen een plekje geven. Vast een beetje voorbereiden voor de dag van morgen. Verhaaltje schrijven. Het strand is dichtbij maar ik heb er gewoon geen tijd voor.
So far so good.