#12 – Zweten en puffen in Andalsnes
Zaterdag 17 juni om 20:00 uur. Een heerlijke avond. Ik loop even naar de rand van het veld om het uitzicht te bewonderen. “Mooi hè” hoor ik ineens achter me. Twee Nederlanders op luie campingstoelen voor hun toercaravan. Ik reageer en we hebben meteen een klik. Een gepensioneerd echtpaar. Ik schat eind zestig dus net zoals ik. Ze rijden met hun caravan al vanaf eind april in Noorwegen rond. Weekje hier, weekje daar. Ik vind het geweldig. Zou zo mijn ding kunnen zijn. Met zo’n caravan. Ik vertel over de Trollstigen en de drukte daar. “Daar moet je overdag ook helemaal niet zijn. Dat moet je ‘s-avonds doen om een uur of zeven. Dan zijn de bussen en de toeristen weg. Dan sta je daar met een handvol mensen. Het wordt hier toch niet donker!”. Tsja. Ze heeft een punt. Ze vertellen ook over een wandeling naar een uitzichtpunt op zeshonderd meter hoogte. Kijk je over Andalsnes in de diepte en over de bergen heen. Je kunt ook met de kabelbaan. Top. Ik had voor morgen even geen plan maar nu wel.
Zondag 18 juni. Wakker worden en koffie zetten. Dan, voor ik vertrek voor die wandeling, doe ik eerst een wasje. Dan kunnen de shirtjes drogen terwijl ik weg ben. Dan heb ik natuurlijk wel een drooglijntje nodig. Dat heb ik bij me (is deel van die vijftig kilo bagage) en ik span het tussen een paaltje en mijn motor. Mooi. Maar dan kan ik dus even niet met de motor op pad. Daar heb ik over nagedacht. Ik loop naar het startpunt van die wandeling. Volgens Google Maps is dat slechts drie kilometer. Half uurtje. Wél een dingetje: die wandeling heet de Rampestreken. Die naam zou te denken moeten geven. Dat komt zo.
Op pad. Met vijfentwintig graden dooit het al aardig. Het klopt. Na een half uurtje vind ik dat startpunt en vol goede moed begin ik aan de opgang. Lang verhaal kort: slopend! Heb je weleens een trap omhoog gelopen van vijfhonderd meter naar boven? Ik ook niet. Het gaat alleen maar redelijk stijl omhoog zonder een enkel plateau of iets dergelijks. Rusten doe ik op de treden van de trap. Nee, het is niet echt een trap. Het zijn in de rotsen uitgehakte treden, vaak aangevuld met basaltblokken en als er geen treden zijn zijn het boomstronken. En alleen maar stijl omhoog. Na anderhalf uur klauteren ben ik gevorderd tot honderd meter onder de top. Daar zit een stalen uitkijkplateau. Dat vol wachtende mensen staat!
Waar wachten al die gasten op? Dan ontwaar ik een filmploeg. Echt waar! Op dat stalen plateau. Een hele serieuze TV-camera, interviewer erbij, een geluidskerel met zo’n hengel met hele grote plopkap en een griet die schijnbaar de regisseur is. Ze roept de wachtende mensen één voor één af, of als het stelletjes zijn dan die samen, en dan moeten die mensen huppelend, zwaaiend en lachend voor die camerapipo naar het eind van dat uitkijkpunt dansen. Flikker op! Ik sta dampend, puffend en zwetend met een ongeschoren smoel in dat rijtje. Moet ik dan vrolijk Clark Gable gaan spelen? Mijn deodorant is al een uur uitgewerkt! Vraag maar aan dat volk achter mij. Die staan niet voor niks vijf treden lager! Neen, ik verzin dit alles niet. Ik heb het op film want ik sleep ook een camera mee. Een GoPro. Dus ik heb bewijs.
Dan zie ik een geitenpaadje naast de trap. Ik werk me om het wachtende volk heen en stamp door omhoog. De laatste zeventig meter naar de top. Maar dat is een dingetje. De stijle trap wordt nog stijler. En smaller. Hooguit een meter breed. En de trap gaat in haarspeldbochten omhoog. En naast die trap… je moet geen hoogtevrees hebben. Dat heb ik gelukkig niet maar desalniettemin kijk ik geconcentreerd naar de treden en verder niet. Ik realiseer me ook: omlaag is misschien nog wel spannender op deze manier. Maar dan: de top. En een enorm restaurant. En een terras. En een heleboel toeristen. Die de kabelbaan omhoog hebben genomen. Ik wist het van die kabelbaan. Maar vierenvijftig euries voor een retourtje? Nee joh. Ik ga lopen! Lekker! Omdat het vakantie is. Dan denk ik aan de steile trap. Omlaag? Nee. Toch liever niet. Voor drie tientjes mag ik in de cabine mee naar beneden.
Terug op de camping was ik meteen dat meurende shirtje en mijn erg vuil geworden afritsbroek. Het is vier uur in de middag. Even relaxen in de zon. Maar het weer betrekt. De zon verdwijnt achter de wolken. De lucht wordt dreigend. En er steekt wind op. Flink. Ik kijk een beetje bezorgd naar mijn tentje. Ik zet twee extra scheerlijntjes. Dan blaast een sterke windvlaag het ding bijna tegen de grond. Ik denk: “tentje foetsie”. Maar de stokjes zijn flexibel en houden het. Gelukkig maar. Met deze wind is mijn shirtje snel droog want nog steeds een dikke twintig graden. Er vallen wat spetters maar het mag geen naam hebben.
Bijna zes uur in de middag. De lucht is weer opgeklaard. Het zonnetje is terug. De wind is bijna weg. En nu? Even naar de Trollstigen? Zonder toeristen? Lekker op de KTM? Zonder bagage?